Maskers


De ijskast is leeg maar de winkel is een loopgraf.
De buurvrouw komt er net vandaan, met een blauwe plastic tas,
ze stapt van haar fiets af
zoals altijd,
alsof niets is veranderd.

De bomen langs de weg ademen zachtjes, van binnen.
Het is winter, het is koud, hun groene monden liggen vergeeld op de grond.
En de buurvrouw, grimmig, wacht totdat ik voorbij ben,
voordat ze ons steegje in gaat.
Ik wil mijn hand even op haar schouder leggen.
Vriendelijke woorden zeggen.
Maar als ik dichterbij kom, blijkt haar afgrijzen
niemand naast haar toe te staan.
Ik loop langs de grens van haar vastberaden isolatie,
in een halve cirkel om haar heen,
groet toch nog.
Krijg een vloed vol verboden terug.

      De bomen langs de weg zijn stil.

Dit was het mirakel van afgelopen jaar:
het materialiseren van de maskers van de mensen.
Nu blijkt lachen, als het niet gezien wordt,
zich terug te trekken. Het lijf verwijdert
genegeerd geluk.

      En ook het volk zwijgt.

Eindelijk tevreden
bekleden de krampachtigen alles
met wet en smet en vrees en regel.
Overal hangt het plakkaat:
'Op bevel zijn doorgeknipt
de dansende draden
waar onze interactie uit bestaat.'

Onze afstand is bepaald.
Het is de afstand van een vreemde.

Vreemder nog wordt de gezichtsloze ander.
Zomaar in de supermarkt
gaat een man zitten op de grond
terwijl hij net nog stond. Naast zijn half lege kar
trekt hij zijn masker af en haalt daar schokkend adem.
Een vrouw noemt hem een moordenaar.
Een agent neemt hem in een nare klem,
wijst op de heersende grafiek met cijfers die niets zeggen.
De rest volgt met gebogen hoofd de pijlen op de vloer.

Het wordt tijd dat wij ons zorgen maken.

9 december 2020