Parijs

Ik was jonger (eenentwintig), ik was ziek (een verkoudheid opgelopen), ik was moe (we hadden al een week feest gevierd) en ik zat te wachten op Schiphol (ik houd niet van wachten, ik houd niet van vliegtuigen en ik houd ook niet van grote vliegvelden).
Ondanks dat alles was ik erg gelukkig. Mijn kersverse echtgenoot zat naast me.
Hij was nog jonger (twintig). In die tijd droeg hij nog een bril. Hij was vanwege onze bruiloft naar de kapper geweest dus voor de verandering zag zijn haar er verzorgd geknipt uit. We gingen naar Parijs. Het was eind april, we waren nog net op tijd om ‘April in Paris, chessnuts in blossom,’ te neuriën.
Mijn man zweeg. Hij was erg in gedachten verdiept en ik wilde hem daaruit hebben, ik broedde op een gespreksonderwerp maar ik wist niets. Hij roffelde gedachteloos met zijn vingers een of andere ritme op de leuning van de stoel. Hij deed dat vaak. In restaurants roffelde hij met het bestek op tafel, in wachtkamers gebruikte hij opgerolde tijdschriften als drumstokken, in de auto roffelde hij met zijn vingers op het stuur. Als ik daarnaast zat en een beetje ingedommeld was, werd ik daar wakker van. De roffels van mijn man eisten aandacht. Het waren nooit eenvoudige ritmes. De eerste paar tikken wekten een verwachting die nooit ingewilligd werd. Het werd altijd net iets anders dan je gedacht had. Het was onmogelijk om er niet naar te luisteren.
Hij roffelde vaak gedachteloos, ook als hij in bed lag, als we lepeltje lepeltje lagen, dan roffelde hij met zijn vingers op mijn buik of op mijn dij. En pas als het roffelen ophield, wist ik dat hij sliep. In zijn slaap roffelde hij zelden.
Ik had hem drie jaar daarvoor op mijn eindexamen feest ontmoet. Het was liefde op het eerste gezicht. In de jaren die daarop volgden, gingen we vaak naar de bioscoop en naar concerten en maakten we romantische wandelingen in het bos. Maar we zwegen veel. We zwegen en hij roffelde. Ik wist eenvoudig weg niet wat ik tegen hem zeggen moest. Het was niet zo dat we nooit wat tegen elkaar zeiden. We praatten wel wat. Maar ik had bij lange na niet genoeg gespreksstof om alle uren mee te vullen die we zo graag samen waren. En hij roffelde meer dan dat hij sprak.
Ik wist toen niet zeker of dat wel een goed teken was. Ik was erg jong en net getrouwd en hoopte dat we het eindeloos lang zouden uithouden.
Een vriendin van me werkte in de horeca en die sprak laagdunkend van koppeltjes die zwijgend samen zitten te eten of te drinken aan hun tafeltje. Dat zo’n koppeltje zijn langste tijd gehad had. Sindsdien was ik een beetje benauwd om te zwijgen met mijn vriendje/verloofde/echtgenoot.
Daar op Schiphol, tussen al die mensen, bedacht ik een truc om het zwijgen tussen mij en mijn man te doorbreken. Ik begon mee te tikken.
Hij keek op, schudde zijn hoofd en corrigeerde mij.
Ik kreeg daar mijn eerste roffel-les en het viel niet mee. Gelukkig ben ik gezegend met de gave om me in iets vast te bijten. Zo had ik me ook in de drie jaar daarvoor verdiept in de maffe wereld van de jazz, waar ik een totale leek in was, en was ik het zelfs gaan waarderen. Je kunt niet met mijn man trouwen zonder van jazz te houden. Dat is een volslagen onmogelijkheid. Godzijdank was het me gelukt.
Misschien kon ik ook wel een beetje leren roffelen.

Een uurtje later zaten we roffelend in het vliegtuig en nog wat uurtjes later zaten we roffelend in Parijs. We hadden geld. We waren voor een week in Parijs en we hadden geld en we waren net getrouwd. Ik weet nog, dat ik ziek, moe, en erg gelukkig was.
Dat van dat geld lag aan mijn suikeroom, die zonder ons te waarschuwen een meer dan genereus bedrag op mijn rekening gestort had. We hadden al een plekje op de camping gereserveerd omdat we eigenlijk heel arm waren. Maar na die schenking waren we niet arm meer. We waren nog studenten en voor studenten was het een astronomisch hoog bedrag. We besloten om toch naar de camping te gaan, en niet naar een eventueel hotel, om het geld uit te kunnen geven aan maaltijden. We wilden het opeten.
En dat is precies wat we hebben gedaan. We hebben een week lang fantastisch gegeten in Parijs, vaak lam want was het was lente. Creme Brulee als nagerecht. En we roffelden samen op de tafels, we roffelden in de bus, we roffelden op de camping, we roffelden ongetwijfeld tot grote ergernis van onze omgeving.
Toen we roffelend naar huis toe gingen, was het geld schoon op. Dat geld is jarenlang op gebleven, maar dat was geen verrassing. Ik had zelf nooit gedacht dat een mens met roffelen en dergelijke een boterham bij elkaar kon verdienen. Het was eerder een verrassing, dat dat later wel lukte.

Mijn man verschoof zijn aandacht in de daarop volgende jaren enigszins van het roffelen naar het benoemen van tonen die hij om zich heen hoort. Als hij een koekoek hoort, zegt hij bijvoorbeeld: ‘kleine terts’, omdat de toonafstand tussen de eerste koek en de twee koek anderhalve toon omvat. Of hij draait met een natte vinger over de rand van een wijnglas en zegt dan bes, omdat het glas in bes gaat zingen. Ondertussen heb ik ook geleerd dat ruimtes vaak in een bepaalde toonhoogte staan. Dan is er een bepaalde toon die extra gaat resoneren, maar alleen in de badkamer, want in de keuken is het juist een andere toon die reageert. ‘Deze kamer staat in D,’ zegt mijn man dan.
Een beetje ongelukkig is het om in het bijzijn van mijn man last van je darmen te krijgen. Als het je niet lukt om geheel geluidloos de lucht uit je darmen te laten ontsnappen, dan zegt mijn man: ‘fis’. Als je scheet in fis staat tenminste. Ik vind de reacties van de mensen het leukst als de scheet in fis staat.
Ik heb geen absoluut gehoor, dus dit is iets wat ik nooit samen met hem zal kunnen doen.
Maar het is niet erg. Ik maak me er ondertussen niet meer druk om dat we samen zwijgen. Samen lekker kunnen zwijgen. Eigenlijk is dat heel belangrijk.

Wij vierden laatst ons elfjarig huwelijk in ons favoriete restaurant. Fantastisch eten ter ere van onze huwelijksdag doen we nog altijd ieder jaar.
Pas aan het eind van de avond besefte ik, dat we vrijwel de hele avond hadden gepraat. Het personeel had gerecht na gerecht muisstil opgediend en was vervolgens geruisloos achterwaarts weggeschoven om ons niet te storen, zoals dat hoort in goede restaurants. We hadden veel gepraat en heel weinig gezwegen en ik bedacht me, dat het gezien de entourage misschien maar goed ook was, dat we over dat roffelen heen gegroeid zijn.