Rhodes

De pianist duwt zijn steekwagen met daarop zijn zware piano, een Rhodes, over de kade. Het maakt een onaangenaam, klepperend geluid. Hij passeert tentjes en kraampjes waar wat te eten gekocht kan worden. Of aardewerken potten, handgeverfde zijden sjaals en andere creatieve nijverheid. Hij loopt er voorbij zonder goed te kijken want hij is onderweg naar een houten tuinpaviljoen dat wat verderop is neergezet voor de gelegenheid. Hij roept af en toe om mensen plaats voor hem te laten maken. De geur van water waait om hem heen.

In het paviljoen staat een geluidstechnicus bij zijn apparatuur. Ze schudden elkaar de hand. De pianist krijgt de versterker waar hij om gevraagd had om zijn piano op aan te sluiten. Op de route die hij zojuist gelopen heeft, ziet hij nu de krul van een contrabas boven de mensen uitsteken en zijn richting op komen. Er moet ook nog een drummer onderweg zijn.
De pianist kijkt om zich heen.
Het is crisis. Hij staat steeds minder vaak in theaters en dat is het best. Alles het allemaal maar geregeld is. Als er maar voldaan wordt aan de minimale voorwaarden. Het ziet er goed uit vandaag. Een droge plek, redelijk bereikbaar met de bestelauto, en de gemeente heeft gezorgd voor stroom. Er liggen verlengsnoeren klaar. Dit is het theater voor vandaag.
De begroeting met de bassist is warm, een stevige knuffel. Daar komt de drummer. Ze hebben al maanden niet met elkaar gespeeld, het wordt de hoogste tijd.
De geluidsman sluit zijn apparatuur aan, de instrumenten worden neergezet.
‘Zo zo, een ouwe Rhodes,’ zegt de technicus over de piano. De pianist knikt. Hij heeft het nooit over zijn hart verkregen om een digitaal keyboard te kopen. Keyboards klinken alsof de karakters van de noten uitgesmeerd zijn over de twee miljoen klonen die de fabriek geproduceerd heeft.

Het blijkt toch behelpen, het paviljoen is een beetje krap voor de hele band. Maar ze klagen niet. Er is al zo weinig werk. Ze zijn blij met alles wat voorbij komt.
De soundcheck. Alle powerknopjes worden ingedrukt. De eerste toon wordt in de kiem gesmoord, er is iets mis. Iedereen loopt zijn spullen na, de kabels, de aansluitingen. Het ziet er toch goed uit. De geluidsman mompelt iets, begint van alles te doen. De muzikanten laten hem zijn gang gaan en beginnen te overleggen welke nummers ze gaan spelen.
De geur van water waait nog altijd het paviljoen binnen. Heerlijk is dat. Een prettig zonnetje verlicht de wereld. Dit zijn mooie momenten, zo vlak voor een optreden. Een aangename spanning bouwt langzaam op.
De geluidstechnicus komt ondertussen voorbij lopen met een set nieuwe zekeringen.
De muzikanten denken niet meer aan het saldo op hun bankrekening, aan het nieuws op de radio, aan de file op de heenweg. Ze zetten hun muziekstand aan, met een knop ergens tussen hun oren, ze doen dat niet eens bewust. Het is routine: het openzetten van de creatieve kleppen. De muze daalt al langzaam neer met haar onbekende vorm, haar onzichtbare aanwezigheid. De trioloog neemt zijn aanvang, het gesprek tussen muzikant, instrument en inspiratie. Terwijl de nieuwe set zekeringen van de geluidsman opnieuw doorbrandt, bewegen de vingers van de muzikanten al over snaren, toetsen, trommelvellen. De eerste geluid wordt geproduceerd.
De bezoekers op de kade gaan door met wat ze deden, het schuifelen langs de kraampjes. Niemand kijkt op of vertraagd zijn pas. Het toch voor hen bedoeld. Een muzikant is niets anders dan een doorgeefluik van inspiratie. Hij krijgt het, en geeft het vervolgens weg aan het publiek. Willen ze het niet hebben?
Maar dan merkt de pianist dat er aandacht ontstaat vanuit een andere hoek. Hij kijkt op. Op de kadermuur, iets verderop zitten een aantal zwervers. Zij roken een sjekkie en proberen wat van de muziek die nog niet echt komen kan, op te vangen. Voor zij ongetwijfeld weggestuurd zullen worden.
Nog steeds geen versterkt geluid. De technicus verdwijnt weer uit zicht, hij volgt de route van de verlengkabels.
Het eerste nummer rolt nu uit het paviljoen, zo belabberd als het klinkt zonder werkende techniek. De jongens blijven spelen. Wat in beweging is gezet, is niet zo makkelijk te stoppen. Het ritme van de bassist pakt de melodie bij de hand en neemt haar onweerstaanbaar mee op weg.
Plots is de technicus weer in beeld. ‘Krachtstroom!’ roept hij. Het dringt maar langzaam door tot de pianist. De versterker staat verwoed te brommen, loopt warm aan onder het geweld van het wattage en geeft dan met een knal de geest.
‘Krachtstroom!’ roept de technicus weer.
Krachtstroom, hoort de pianist nu pas. Dat is niet goed.
De band valt uit de flow. Beduusd zitten ze achter hun instrumenten.
De technicus drukt op alle powerknopjes die hij kan vinden. Daarna trekt hij alle stekkers los.
‘De gemeente heeft ons krachtstroom gegeven,’ zegt hij. Met een wanhopige blik in zijn ogen kijkt naar zijn apparatuur.
De pianist kijkt naar zijn piano, naar zijn geliefde Rhodes.

Het is zijn eerste huwelijk. Iedere Rhodes is een personage op zich, met mechaniek in plaats van software. Met zijn eigen specifieke kraakjes, boventonen, nukken en heerlijkheden. De pianist heeft haar door de jaren heen goed leren kennen en met haar verloopt de trioloog van muzikant, instrument en inspiratie op een gelijkwaardige manier.
Deze Rhodes is even oud als de pianist. Hij heeft haar gekocht toen hij zestien was, met geleend geld van zijn vader. Ze slijt wel door het vele gebruik, maar wat is ze robuust en degelijk gebouwd. In de jaren dat er nog niet zo bezuinigd werd op materiaal. Ze gaat misschien wel een heel leven mee. Zij is als de onverwoestbare gietijzeren koekenpan uit de erfenis van grootmoeder. Zwaar, nauwelijks met één hand te verplaatsen van aanrecht naar tafel, al menig maal gevallen maar zonder een krimp te geven. Al menig maal achtergelaten op een brandend fornuis, het eten in houtskool veranderend, maar zijzelf bleef ongedeerd. Zij heeft al drieëntwintig lichtgewicht wokken met anti-aanbaklaag zien komen en gaan. Ze heeft ze allemaal overleefd. En toch, ze is niet onsterfelijk. En hoeveel triester is haar overlijden als het er dan toch van komt.
Triest als het overlijden van een oude Rhodes piano.

De zwervers verderop haken af en lopen weg. De pianist ziet hen gaan. Hun enige publiek. Het kriebelt in zijn gedachten. Soms, als hij bezig is met de financiële kant van zijn beroep, of als hij de jaarrekening krijgt van zijn boekhouder, bekruipt hem een akelige gedachte. En die bekruipt hem nu weer, bij het zien van de zwervers. Hoever is hij verwijdert van een leven zoals zij hebben? Behalve een kapotte piano een keer pech met de auto, meer bezuinigingen op cultuur en een BTW verhoging. Of ander dergelijk onheil.
Hij heeft het niet in hand.

De geluidstechnicus begint te foeteren, zijn gloednieuwe apparatuur ruikt total loss. ‘Kan ik allemaal weggooien!’ roept hij. Duidelijk is, dat er vandaag niet meer gespeeld gaat worden.
De pianist pakt de Rhodes weer in. Zijn piano wordt niet weggegooid. Hij zet haar terug op de steekwagen. Het is eerlijk mechaniek wat hij in handen heeft. Hij zal haar thuis aansluiten op een van zijn eigen versterkers en dan zal hij zien, dat ze het geweld van de overheid overleefd heeft, en dat er nog steeds muziek in haar zit. Hij zal het zien. Zij zal het zien.

Later, na wat gegeten te hebben met zijn collega’s, stapt hij in de auto. Hij wil al bijna wegrijden als hij een man naar zijn auto ziet lopen. Een van de zwervers, een van de weinige luisteraars van deze middag. Hij tikt op de ruit. De pianist draait het raampje open.
De zwerver zegt iets in een taal die de pianist niet herkend en niet verstaat. Maar de opgeheven hand zegt het eigenlijk ook. De pianist pakt zijn portemonnee voor hem, zoekt en vindt in het grote vak niets dan zinloze visitekaartjes. In het kleine vak zit wel nog kleingeld. Hij wou dat hij kan kunnen spelen voor deze man. Dan had hij echt wat kunnen geven. Wat voor zin heeft het, om geïnspireerd te worden door de muze, als er vervolgens niemand is om de muziek aan te kunnen geven.
Hij keert de portemonnee om boven de hand van de zwerver. Hij schudt zodat alles eruit valt. Het is allemaal voor hem. Er moet iets gegeven worden vandaag.
De zwerver verroert even niets. Dan pakt hij een stuiver en geeft die terug.
De stuiver voelt als een pak melk zo zwaar in de hand van de pianist.
‘Dat moet ook een muzikant zijn,’ denkt de pianist.
Dan draait hij het raampje van zijn auto weer dicht, en rijdt weg.