Giges
Koning Giges speelde met een aantal gouden munten die hij in zijn linkerhand hield. Normaal gesproken was het rustig hier, op het achterterras van zijn paleis. Hij zat hier vaak als hij na wilde denken in stilte, in de avond, terwijl de zon in de rivier de Pactolus zakte. De hitte van de dag zinderde nog over het landschap met de slanke, hoge cipressen en het bijna gele, dorre gras waartussen de kruiden zich kranig hielden: tijm en rozemarijn, geurend in de warmte. De flanken van het gebergte in het oosten kleurden vuurrood door de dalende zon, zelfs de sneeuw op de toppen in de verte leek warm. Koning Giges echter baadde in de koelte van het marmer van het terras en van het paleis achter zich. Alsof zijn paleis een grot was, waar de zon geen vat op had.
In de ingang van zijn koele grot zat hij maar vandaag werden zijn overpeinzingen verstoord door geluiden die naar hem toe waaiden, geluiden van een groot festival dat plaatsvond in de stad: muziek, applaus, mensenmenigtes, waardoor het niet stil was op zijn terras zoals anders.
Hij speelde met de munten in zijn hand. Hij had niet zo lang geleden het geld uitgevonden. Hij had het metaal dat uit de Pactolus kwam en dat bestond uit goud en zilver, tot platte, ronde schijven laten slaan. Daarin had hij de waarde van de munt laten drukken.
Het leek hem zoveel praktischer. Er werd druk gehandeld in zijn stad. Zij lag aan een drukke handelsroute naar Susa en Persepolis. Hij zou niet overdrijven als hij zijn stad een van de grootste handelscentra van de wereld zou noemen. Maar dat geruil de hele tijd. Een buffel werd bijvoorbeeld geruild voor zeven kookpotten of voor tweehonderdtachtig schoffels. Het was nauwelijks te doen. Men kon niet zomaar met tweehonderdtachtig schoffels over straat. Noch kon men zomaar een halve buffel ergens aan besteden. Er kleefden vele nadelen aan het systeem. Vandaar dus het geld. Zijn onderdanen zouden niet meer hoeven te ruilen, zij zouden kunnen gaan betalen. Koning Giges was al weken zeer opgewonden. Hij was bijzonder benieuwd naar de impact die het zou hebben op het hele handelsgebeuren in zijn stad, in zijn rijk en in de rijken waarmee hij verbonden was. Hij had het grote festival laten organiseren, dat nu gaande was, om de introductie van het geld te vieren.
Over drie dagen was het zover. Hij zou als eerste met geld betalen. Hij zou de grote winnaar van het festival een prijs geven in de vorm van geld. Hoe dichter die dag naderde, hoe meer zorgen hij zich erover maakte. Koning Giges wist niet hoeveel hij geven zou.
Er woonden zeer intelligente geleerden in zijn paleis. Het zou Giges niets verbazen, als hun geschriften eeuwen later nog gelezen zouden worden. Hun wijsheid en inzicht waren bekend tot in verre streken. Met deze geleerden sprak Giges vaak over de waarde van zaken. Een zeer actueel onderwerp, voor wie zojuist het geld uitgevonden had. Goud werd door vele gewogen aan de hand van gerstekorrels. Een klompje goud dat even zwaar was als een gerstekorrel, heette een grein. Men gaf een grein voor een schoffel, dat wilde zeggen dat een kookpot veertig grein kostte. Met een munt van veertig grein kon dus een kookpot gekocht worden, of veertig schoffels, en met zeven van deze munten had men buffel, enfin, zijn geleerden en hij zagen hier geen enkel probleem.
Maar de prijswinnaar van het festival. Wat moest koning Giges hem geven? Wat was zijn prestatie waard?
Het was een wedstrijd voor artiesten. Zangers, dansers, dichters, schilders, beeldhouwers, in grote getale namen zij deel aan het festival. De een bezat nog meer talent dan de ander. Giges zag voorstellingen en kunstvoorwerpen die zijn stoutste verwachtingen te boven gingen.
Wat was het waard? Wat zou Giges geven?
‘Uw probleem bestaat hieruit,’ zei een van de geleerden, met wie Giges erover sprak: ‘U houdt teveel van kunst.’
Dit hield Giges bezig, terwijl de zon daalde in de Pactolus en terwijl de geluiden van het festival voorbij waaiden. Oh, hij hield zeer veel van kunst. Het ontroerde zijn hart. Het vaststellen van de waarde van een vat goede wijn of een schiplading cederhout, een stel schoenen of een overkleed, dit alles deed hem niets. Maar de ontroering van zijn hart kon hij niet in geld uitdrukken.
Hij speelde met de munten in zijn hand.
Het niveau van de vele kunstenaars op het festival was hoog. Zoveel talent op de wereld. Dit maakte hem intens tevreden. Zoals een hongerige tevreden wordt van een overvloedig gedekte tafel, die hij nooit leeg zou kunnen eten. Sommige zaken zijn heerlijk in overvloed. Maar daalde hierdoor nu de waarde van kunst? Zoals ook koper minder waard was dan goud omdat er meer van was? Voor Giges niet.
De dagen gingen voorbij en Giges bezocht het festival en hij sprak met de geleerden, maar op de laatste dag wist hij nog steeds niet wat hij de beste artiest geven zou. Hij begaf zich naar de schouwburg waar de drie finalisten voor hem zouden optreden. Giges nam zijn meest intelligente raadsheren mee.
Alle drie de finalisten waren uitzonderlijk goed. De eerste was een dansgroep, die sierlijk met meters lange repen gekleurde zijde over het podium dartelden zonder in de knoop te raken, als vogels, als vissen, als vlinders, het was een schitterend spektakel.
De tweede finalist was een theatergroep dat een stuk opvoerde op een bewegend decor. Oogverblindend en verrassend.
De derde finalist was een groot orkest met instrumenten uit heel wereld, dat schitterende muziek maakte.
‘Wie is de lieveling van het publiek?’ vroeg Giges aan een van zijn raadsheren.
‘De dansgroep,’ was het antwoord. ‘Dat komt doordat er alleen maar mooie vrouwen mee mogen dansen in deze groep en dat zij dan korte jurkjes aanmoeten.’
‘Slim,’ zei koning Giges. ‘Maar daarmee zijn zij nog niet de beste artiest, natuurlijk.’
‘Nee,’ zei de raadsheer. ‘Maar u moet wel nú kiezen. Er wordt op u gewacht.’
‘Ik waardeer ze alledrie evenveel,’ zei Giges.
‘Kies dan degene wiens werkwijze u het meest waardeerde, koning Giges,’ zei de raadsheer. ‘Kies de dansgroep en beloon hen voor hun kwaliteiten om zichzelf te verkopen.’
‘Een goed idee,’ zei koning Giges.
Zo besloot de koning dat de dansgroep de beste artiest was van het festival. De hoogte van hun prijs leidde hij af aan de opbrengst van entreekaarten van een volle zaal, omdat ze altijd volle zalen trokken.
Daarna ging koning Giges naar huis. Onderweg kwam hij een straatmuzikant tegen, die speelde op een luit en daarbij zong, zonder er een show van te maken, zonder mooie kleren aan, zonder zich te bekommeren om zijn publiek - een paar mensen die zich rondom hem verzameld hadden. Giges bleef getroffen staan toen hij het lied van deze muzikant hoorde. Zijn hart ontroerde hevig. Zijn hart ontroerde nog heviger dan bij de drie voorstellingen van de drie finalisten samen. Giges gooide hem een muntstuk van een twintigste grein toe, eerder een stukje restafval uit de muntslagerij dan een munt. Wat men een zwerver geven zou. Omdat hij dit toevallig nog in zijn zak had.
Daarna liep hij verder en hij liet het hele vraagstuk achter zich.
◁